In het veldwetboek van 7 oktober 1886 (de nederlandse tekst van deze wet werd vastgesteld door de wet van 8 april 1969) worden alle wettelijke plantafstanden gedefinieerd:
Bomen en struiken alleenstaand of in rijen:
Hoogstammige bomen mogen tot op 2 meter van de scheidingslijn worden geplant (art. 35). Uitzonderingen vormen de gemene bomen (art. 34). Voorwaarde is dat de gemene bomen op de scheidingslijn van de aanpalende erven staan, met wederzijdse toestemming. Het onderhoud dient op gemeenschappelijke kosten te gebeuren. De wet definieert niet wat onder “hoogstammige bomen” wordt verstaan. Het is dan ook de rechtspraak die hierover uitsluitsel dient te geven.De afstand van de scheidingslijn tot aan de boom wordt meestal gemeten vanaf het midden van de boomstam (of het plantgat).
Niet-hoogstammige bomen, heesters, struiken en levende hagen, met een maximaal toegelaten hoogte van 2 meter, mogen tot op een halve meter van de scheidingslijn worden geplant (art. 35). Uitzonderingen vormen de gemene hagen. Voorwaarde is dat de gemene hagen op de scheidingslijn van de aanpalende erven staan, met wederzijdse toestemming. Het onderhoud dient op gemeenschappelijke kosten te gebeuren.
Fruitbomen van om het even welke soort mogen als leibomen geplant worden, zonder dat een afstand moet in acht genomen worden (art. 35 § 2 en 3).
en hier vind je ook wel de nodige informatie
http://www.ruimtelijkeordening.be groetjes