
Geprint vanhttps://www.tuinadvies.be/artikels/vijver_vissen
Zo op het eerste zicht lijkt deze vraag paradoxaal. Natuurlijk, denken we ten slotte zwemmen ze in het water. Toch is het helemaal niet vanzelfsprekend dat vissen drinken, en bij een iets nauwkeuriger onderzoek blijkt dat of ze wel of niet drinken afhankelijk is van het zoutgehalte van het water waarin zij zwemmen
Daarom kunnen zeevissen dan ook niet in het zoete water leven en zoetwatervissen niet in zee. En hoewel er wel degelijk levende wezens (ook sommige vissen) bestaan die zowel in zoet als in zout water kunnen leven, zijn dat er toch maar zeer weinig. Op onze planeet kunnen twee grote verschillende waterleefgebieden onderscheiden De wereldzeeën, die tweederde van de wereldoppervlakte beslaan, en de zoete binnenwateren waartoe alle beken, rivieren, meren, kanalen vijvers en sloten behoren. In beide gevallen gaat het om een waterleefgebied maar toch hebben beide leefgebieden een totale andere levensgemeenschap. Dat komt niet omdat ze zo enorm in grote verschillen – ten slotte bestaan er ook reusachtige binnenmeren - maar omdat deze wateren een totaal ander zoutgehalte hebben. We weten allemaal dat zeewater een beetje zout smaakt Maar hoe komt het nu dat het in het zeewater opgeloste zout zo een grote invloed op de levensgemeenschap heeft?
Waterdoorlatende huid In de tropen echter bevat het zeewater vooral aan de oppervlakte, vaak meer zout daar grote hoeveelheden water door de intensieve zonnewarmte verdampen. Dat de wereldzeeën gemiddeld toch hetzelfde zoutgehalte bezitten is het gevolg van een natuurkundige wet. Als we in een emmer water heel voorzichtig zout water en zoet water gieten, zo dat het zich met (of bijna niet) met elkaar vermengt en laten het dan geruime tijd staan, dan zullen we bemerken dat beide soorten water zich toch, zonder dat we geroerd hebben, helemaal met elkaar hebben vermengd. Door of het zoete of het zoute water te kleuren (met inkt vb ) kan men dit verschijnsel goed zichtbaar maken. Dit proces wordt diffusie genoemd en treedt op als water met verschillende zoutgehaltes bij elkaar komt. Er zal dan een vermenging plaatsvinden die net zolang doorgaat tot de gehele watermassa hetzelfde zoutgehalte heeft gekregen. Dit proces verloopt echter zeer langzaam in vergelijking tot de vermenging die plaatsvindt onder de invloed van wind, golven en stromingen. Als we nu het zoute water en het zoete water van elkaar scheiden door een poreuze wand (permeabel vlies noemt men dat in de natuurkunde) die alleen de watermoleculen doorlaat maar niet het opgeloste zout dan vindt de zogenaamde osmose plaats. Om dit verschijnsel te begrijpen moeten we de poreuze scheidingswand zien als een super fijne filter dat alleen de waterdeeltjes doorlaat en de zoutdeeltjes tegen houdt omdat deze groter zijn dan de waterdeeltjes. Als we nu zout water en zoet water van elkaar gescheiden hebben door die poreuze wand blijkt er ook in dit geval een proces te ontstaan dat er naar streeft de zoutconcentratie in zout en zoet water gelijk te maken. Het gevolg is dat het zoete water door de wand naar het zoute water trekt en dit verdunt, terwijl de omgekeerde weg (zout naar zoet) met mogelijk is. Er vindt dus wel een vermenging plaats maar slechts in een richting. Daarom stijgt het water in het zoute gedeelte en wel zo ver tot het gewicht van het hoger staande water even groot is als de kracht die deze vermenging tot stand brengt. Deze kracht (osmotische druk) is afhankelijk van het zoutgehalte van het water en wordt door de verdunning natuurlijk steeds kleiner. Het proces duurt zo lang tot het systeem in evenwicht is. Zeedieren drinken voortdurend In het zoete water daarentegen. waar het zoutgehalte in het lichaam altijd hoger is dan van het omringende water, dringt water het lichaam door de huid naar binnen en het dier zou tenslotte uit elkaar ploffen als het geen inrichting bezat die dat verhinderde. De inrichting bestaat uit een goed functionerend niersysteem dat het binnengedrongen water weer naar buiten werkt. Of met andere woorden. Zoetwatervissen urineren. Maar nu de zeevissen, hoe kunnen die zich beschermen tegen een volledig uitdrogen. Dat is heel eenvoudig. Ze doen dat precies als de mens door water te drinken. En omdat de nieren van vissen anders geconstrueerd zijn dan van de mensen kunnen ze zout water drinken wat ons niet zo goed bekomt. De nieren hebben ook nog tot taak het zoutgehalte van het lichaam te regelen, en om ze in goede conditie te houden drinken de vissen zoveel dat de nieren niet alleen het door osmose verloren vocht aanvullen maar ook nog urine produceren. Nu kunt u zelf al de vraag beantwoorden wat er gebeund als men een zeevis in zoetwater zet. Omdat hij op water drinken is ingesteld blijft het beest water drinken bovendien drinkt ook nog water zijn lichaam binnen tengevolge van osmose, omdat zijn lichaamsvocht zouter is dan het water waarin hij zwemt. Tegen zulke watermassa's kunnen de nieren van zeevissen die op een kleine urineproductie zijn ingericht niet op. Hoewel ze nu wel niet meteen uit elkaar zullen ploffen, sterven de vissen toch snel als gevolg van het verminderde zoutgehalte van de lichaamsvochten. Minder stevige zeebeesten zoals kwallen ploffen inderdaad uit elkaar als je ze in zoetwater zet. Bij een zeepier kan men heel goed waarnemen hoe sterk hij opzwelt als men hem in zoet water legt. Hoe zou het nu een zoetwatervis vergaan als je hem in zout water zet? Wel, die zou helemaal uitdrogen omdat hij niet gewend is water te drinken. Maar zelfs al zou hij dat doen het zoute water zou hij net zo min verdragen als wij. Door het ontwijken van water door de huid verminden de hoeveelheid lichaamsvocht snel waardoor de nieren al meteen niet meer kunnen functioneren. Bovendien krijgt dit vocht een veel te hoog zoutgehalte omdat alleen zuiver water als gevolg van osmose door de huid naar binnen trekt en het zout achterblijft. Vanzelfsprekend vinden daarbij in het lichaam van een vis verschillende en ingewikkelde processen plaats. De regeling van het zoutgehalte en de samenstelling van het lichaamsvocht hebben in hoge mate te maken met de waterhuishouding van het dier en zelfs al zou het tekort aan water kunnen worden aangevuld of een te grote hoeveelheid water kunnen worden weggewerkt dan nog zou de veel ingewikkelder zoutverdeling totaal in de war raken en tot een snelle dood van het dier voeren. Zoals al gezegd laat de huid uitsluitend water door. Daarom moeten alle in het water levende organismen er tegen vechten met op te zwellen of in elkaar te schrompelen. Omdat hierbij natuurlijk erg veel energie wordt gebruikt hebben veel dieren beschermingen ontwikkeld om de wateruitwisseling over het gehele lichaamsoppervlak te voorkomen. Zo bieden bij vissen de schubben, samen met de dikke slijmlaag, een uitstekende bescherming. Hoe belangrijk juist die slijmlaag is kan men bijzonder goed aantonen bij onze paling, die ten slotte zowel in zee als in zoetwater kan leven, en dan ook is uitgerust met een bijzonder dikke en taaie slijmlaag. Verwijdert men die slijmlaag dan blijkt de vis in zoet water snel zwaarder te worden als gevolg van het opgenomen water. Terwijl als men deze vis zonder slijmlaag in zeewater plaatst, het zoutgehalte in het bloed van de aal snel stijgt tengevolge van vochtverlies. Dit experiment toont ons eens te meer hoe belangrijk het is een vis zo te behandelen dat de slijmlaag, die bovendien nog een bescherming vormt tegen ziekteverwekkers niet beschadigd wordt. Ook snotolven en zeegrondels hebben een dikke slijmlaag. Men vindt ze dan ook in zeer zoute golven, langs gewone kusten en zeer zoet brakwater. Een kwal ploft uit elkaar in zoet water |
|
Auteur: Ief De Laender
Zoeken op...: potgrond - serre - kippenhok - bloempot - graszaad - moestuinbak - slakken - tuinslang - zonnebloem - plantenbak - rozen - afboording - regenton - bloembak - tomaten